CWP zwemt drie keer per jaar centraal af voor de diploma's A, B en C.
Dit examen is voor de kinderen altijd een feestje, een van de eerste officiële diploma's die ze in hun jonge leven zullen gaan halen. De zwemvaardigheid diploma's worden gezien de moeilijkheidsgraad iets minder vaak afgenomen, we streven echter toch naar minimaal 2 examens per jaar.

Voor alle examens ontvangen de kandidaten in het zwembad een uitnodiging, wie een uitnodiging ontvangt mag
deelnemen wie deze niet krijgt, moet nog even blijven oefenen. Ook via het volgsysteem kunnen de kinderen zien of ze mogen deelnemen.

Als u een uitnodiging ontvangt levert u het strookje in bij een van onze uurpenningmeesters. U betaalt dan ook gelijk voor het examen.
Voor aanvang van het examen worden geen contributie achterstanden toegestaan.

Alle geplande diploma data staan in onze agenda.

Algemene kledingeisen A,B en C Survival

Bij de onderdelen ‘gekleed zwemmen’ mogen diverse soorten broeken (uitgezonderd leggings en tights), shirts en schoenen gedragen worden, als aan het volgende wordt voldaan:
  • Korte mouwen van T-shirts reiken tot over de schouder, de lengte van het T-shirt reikt minimaal tot aan de taille.
  • Lange mouwen van T-shirts, sweaters en jassen reiken tot aan de polsen, de lengte van het kledingstuk reikt minimaal tot aan de taille.
  • Lange broeken reiken vanaf de taille tot aan de enkels.
  • Schoenen dienen zowel aan de voor-, zij- en achterkant geheel gesloten te zijn en goed aan de voeten omsloten door middel van veters, klittenband, riem met gesp of elastiek. De zool moet stevig zijn. Het advies is om schoenen te dragen die normaal ook gedragen worden, zoals sneakers of sportschoenen.
  • Sokken zijn niet verplicht maar wel aan te raden, zodat de schoenen in water beter aan de voeten blijven.
  • Een jas mag zelf gekozen worden, het advies: een jas passende bij het seizoen of regenjas.

Survival A

Het A-diploma bestaat uit de volgende onderdelen

Gekleed (zwemkleding, T-shirt, lange broek en schoenen:

  • Te water met een sprong naar keuze, waarbij de zwemmer geheel onder water gaat. Vervolgens watertrappend een draai van 360 graden maken, waarbij de zwemmer om zich heen kijkt. Daarna onder water zwemmen: onder een zwembadlijn of zwemnoodle door, zonder dat de zwemmer deze aanraakt.
  • Aansluitend wordt schoolslag over een afstand van 25 meter gezwommen, gevolgd door enkelvoudige rugslag over eveneens een afstand van 25 meter.
  • Daarna klimt de zwemmer zelfstandig het water uit, zonder gebruik te maken van een trap.

Badkleding:

  • Te water met een kopsprong, waarbij de zwemmer geheel onder water dient te gaan. Vervolgens oriënteert de zwemmer zich onder water door iets te pakken, aan te raken of ergens doorheen te zwemmen. Dit voorwerp dient zich op 3 meter afstand van de kant te bevinden, op een minimale diepte van 1 meter. Aansluitend wordt schoolslag over een afstand van 50 meter gezwommen. De zwemmer klimt over een mat en zwemt verder met enkelvoudige rugslag over een afstand van 50 meter. De zwemmer klimt zelfstandig het water uit, zonder gebruik te maken van een trap.
  • Te water met een startsprong, waarna de zwemmer 3 seconden in gestrekte houding blijft drijven. Aansluitend wordt borstcrawl over een afstand van 8 meter gezwommen.
  • Vanuit het water rugwaarts, met een tweebenige afzet tegen de kant, wordt rugcrawl over een afstand van 6 meter gezwommen.
  • Op minimaal 3 meter vanaf de kant ligt een boot/mat in het water. De zwemmer gaat met een hurk- of schredesprong te water, klimt op de boot/mat en gaat rugwaarts aan de andere zijde er weer af. Vervolgens zwemt de zwemmer naar de kant, waar door een in het water liggende hoepel of band geklommen dient te worden. Hierna mag de zwemmer op de kant klimmen.
  • Te water met een rechtstandige sprong, waarna de zwemmer gaat watertrappen: gelijkzijdig gedurende 1 minuut. Tussendoor (bij ongeveer 30 seconden) moet de zwemmer rechtstandig onderwater gaan, waarbij wordt uitgeblazen. Daarna gaat de zwemmer door met watertrappen.

Survival B

Het B-diploma bestaat uit de volgende onderdelen

Gekleed (zwemkleding, shirt met lange mouwen, lange broek en schoenen:

  • Te water met een halve draai om de lengteas, waarna de zwemmer 15 seconden rechtop gaat watertrappen.
  • Aansluitend wordt schoolslag over een afstand van 50 meter gezwommen. Ga onder een mat door en zwem aansluitend enkelvoudige rugslag over eveneens een afstand van 50 meter.
  • Daarna klimt de zwemmer zelfstandig het water uit, zonder gebruik te maken van een trap.

Badkleding:

  • Te water met een kopsprong, waarbij de zwemmer geheel onder water dient te gaan. Vervolgens oriënteert de zwemmer zich onder water door iets te pakken, aan te raken of ergens doorheen te zwemmen. Dit voorwerp dient zich op 6 meter van de kant te bevinden, op een minimale diepte van 1,25 meter. Aansluitend wordt schoolslag over een afstand van 100 meter gezwommen. De zwemmer zwemt door een hoepel op minimaal 1 meter diepte, klimt direct over een mat en laat zich er rugwaarts vanaf vallen.
  • De zwemmer zwemt verder met enkelvoudige rugslag over een afstand van 75 meter. De zwemmer klimt zelfstandig het water uit, zonder gebruik te maken van een trap.
  • Te water met een startsprong, waarna de zwemmer 3 seconden in horizontale ligging uitdrijft. Aansluitend wordt borstcrawl over een afstand van 10 meter gezwommen.
  • Te water met een schredesprong of hurksprong. De zwemmer zwemt terug naar de kant en zet zich vanuit het water tweebenig af tegen de kant. De zwemmer drijft vervolgens met een gestrekt lichaam 3 seconden uit en zwemt daarna rugcrawl over een afstand van 10 meter.
  • Op minimaal 3 meter vanaf de kant ligt een boot/mat in het water met daarop enkele zwemmers. Eén zwemmer valt zijwaarts of achterover in het water en vervult de rol van ‘drenkeling’. De andere zwemmers op de boot vervullen de rol van ‘redders’, waarschuwen elkaar en roepen een op de kant staande volwassene aan. De ‘redders’ werpen/ reiken vervolgens een zwemnoodle (of ander zacht, drijvend hulpmiddel) naar/aan de ‘drenkeling’ en helpen deze aan boord.
  • Te water met een hurksprong en zwemmen naar de omgeslagen boot/mat (met een band eronder). De zwemmer gaat onder de boot en blijft daar 5 seconden. Vervolgens laat de zwemmer zich onder water zakken en zwemt naar een pylon (of een ander voorwerp) die 2 meter verder op een diepte tussen de 1,30 en 1,80 meter op de bodem staat.
  • Te water met een rol en gedurende 1,5 minuten watertrappen, waarbij elke zwemmer zich 20 seconden met een drijfhulpmiddel, (zoals een PET-fles of bal) drijvende mag houden om uit te rusten om daarna weer door te gaan met watertrappen.

Survival C

Het C-diploma bestaat uit de volgende onderdelen

Gekleed (zwemkleding, sweater, lange broek, jas en schoenen:

  • Te water met een val achterwaarts, waarna de zwemmer 15 seconden rechtop gaat watertrappen. Er wordt een bal in het water gegooid op een afstand van ongeveer 2 meter. De zwemmer zwemt naar de bal en werpt deze naar de dichtstbijzijnde persoon op de kant.
  • Aansluitend wordt schoolslag over een afstand van 100 meter gezwommen: rond de 50 meter trekt de zwemmer de jas al zwemmend uit. Vervolgens zwemt de zwemmer onder een mat door, klimt op een volgende mat, verlaat deze met een rol voorwaarts en zwemt aansluitend enkelvoudige rugslag over een afstand van 75 meter, waarbij de laatste 50 meter een bal meegenomen dient te worden (voorkeur: kopgreep).
  • Bij de kant aangekomen, wordt de bal aan een op de kant staande persoon afgegeven en klimt de zwemmer op de kant zonder gebruik te maken van een trap.
  • Te water met een kopsprong, waarbij de zwemmer geheel onder water dient te gaan. Vervolgens oriënteert de zwemmer zich onder water door iets te pakken, aan te raken of ergens doorheen te zwemmen. Dit voorwerp bevindt zich op 8 meter van de kant, op een minimale diepte van 1,25 meter.
  • Boven water gekomen vervoert de zwemmer, door middel van een zwemnoodle of rescue tube, een medezwemmer als ‘drenkeling’ over een afstand van 15 meter naar de kant. De afstand tussen de drenkeling en de redder moet ruim genoeg zijn, zodat ze elkaar niet vast kunnen pakken.
  • De zwemmer laat zich van een boot kiepen (achterwaartse rol), zwemt naar de kant en klimt vervolgens via een mat op de kant. De zwemmer pakt een werpzak en gooit deze naar een drenkeling en trek deze naar de kant.
  • De zwemmer springt door een grote band in het water, zwemt onder water naar een volgende mat of een platliggend zeil met gat en klimt daarop. Omdat ‘oevers af kunnen brokkelen’ beweegt de zwemmer met een rollende techniek over de mat/zeil met gat om vervolgens op de kant te klimmen.

Badkleding:

  • Zwem op tempo in een erkende zwemslag een afstand van 25 meter.
  • Te water met een schredesprong of hurksprong en terugzwemmen naar de kant. Zwem vervolgens 50 meter in erkende rugslagen (enkelvoudige rugslag, rugcrawl) en 50 meter in erkende borstslagen (schoolslag, borstcrawl), waarvan minimaal 15 meter borstcrawl.
  • Met een rechtstandige sprong te water en vervolgens over een afstand van 2 meter op de rug wrikken in de richting van het hoofd, daarna 2 meter in de richting van de voeten. Vervolgens 30 seconden gelijkzijdig watertrappen, 30 seconden ongelijkzijdig watertrappen, waarna nog 20 seconden met de benen stil en alleen armenbewegingen. Daarna klimt de zwemmer uit het water naar eigen keuze.

Zwemvaardigheid 1

Gekleed zwemmen:

  • Te water gaan van de bassinrand of een startblok met sprong naar keuze (helemaal onder water gaan); na het boven water komen aansluitend
  • al watertrappend, van een (meegenomen of toegeworpen) plastic zak een drijfmiddel maken en hiermee 30 seconden blijven drijven; aansluitend
  • proef afronden met zelfstandig uit het water op de kant klimmen.
  • Te water gaan van de bassinrand of een startblok met een kopsprong, direct gevolgd door (zonder boven water te komen)
  • onder water oriënteren en onder water zwemmen door een gat in een verticaal in het water hangend zeil dat zich op 9 meter van de (start-)kant bevindt; vervolgens schoolslag tot 25 meter, daarna
  • 50 meter enkelvoudige rugslag, 2 keer onderbroken door een koprol achterover,
  • 50 meter schoolslag, 2 keer onderbroken door: onder een vlot in de lengte (minimaal 1,5 meter) door zwemmen, vervolgens erop klimmen en aan de tegenoverliggende kant eraf gaan, wederom onder het vlot door zwemmen
  • proef afronden met zelfstandig uit het water op de kant klimmen.
  • Tweetallen. Een deelnemer die in het water ligt met behulp van een flexibeam of lesplankje naar de kant trekken.

In badkleding:

  • Te water gaan van de bassinrand of een startblok met een sprong naar keuze, onmiddellijk gevolgd door 150 meter schoolslag, waarbij minimaal 2 keer een correct keerpunt wordt gemaakt.
  • Starten in het water (handen aan stang, bassinrand of startblok), gevolgd door 25 meter samengestelde rugslag.
  • Te water gaan van de bassinrand of een startblok met een startsprong, gevolgd door 25 meter borstcrawl.
  • Starten in het water (handen aan stang, bassinrand of startblok) met wedstrijdstart, gevolgd door 25 meter rugcrawl.
  • Te water gaan van de bassinrand of een startblok met een startsprong, gevolgd door 8 meter (beginners)vlinderslag.
  • Te water gaan van de bassinrand of een startblok, met een sprong naar keuze; een aantal slagen schoolslag zwemmen, onmiddellijk gevolgd door het maken van een hoekduik en daarna het aantikken van drie pionnen, die op een onderlinge afstand van 2 meter minimaal 2 meter onder het wateroppervlak zijn opgesteld.
  • In het water, rugligging, handen bij de heupen, 5 meter wrikken (stuwen) in de richting van het hoofd, proef afronden met een gehurkte draai (360°).
  • In het water, tweetallen, 4 x de bal werpen.
  • Starten in het water, 10 meter polocrawl zwemmen.
  • 30 Seconden ongelijkzijdig watertrappen.

Zwemvaardigheid 2

Gekleed zwemmen:

  • Te water gaan van de bassinrand of een startblok met een sprong voorwaarts (helemaal onder water gaan); na het boven water komen aansluitend
  • al watertrappend, van een (meegenomen of toegeworpen) plastic zak een drijfmiddel maken en hiermee 1 minuut blijven drijven; aansluitend
  • proef afronden met zelfstandig uit het water op de kant klimmen.
  • Te water gaan van de bassinrand of een startblok met een kopsprong, direct gevolgd door (zonder boven water te komen)
  • onder water oriënteren en onder water zwemmen door een gat in een verticaal in het water hangend zeil dat zich op 9 meter van de (start-)kant bevindt, waarna (zonder boven water te komen) een pion op 12 meter (van de startkant) wordt aangetikt; vervolgens schoolslag tot 25 meter; daarna
  • 50 meter enkelvoudige rugslag, 1 keer onderbroken door een koprol voorover en een koprol achterover, daarna
  • 50 meter schoolslag, waarbij 1 keer het volgende onderdeel wordt uitgevoerd met tweetallen:
    deelnemer A en B zwemmen naar elkaar toe, deelnemer A legt de handen op de schouders van deelnemer B en duwt deze even onder water terwijl hij/zij er overheen zwemt. Deelnemer B zwemt onder deelnemer A door;
  • proef afronden met zelfstandig uit het water op de kant klimmen.
  • Tweetallen. Vanaf de kant met een hurksprong te water gaan met een flexibeam of lesplankje in de hand, vervolgens de kant vastpakken, flexibeam of lesplankje laten vastpakken door de deelnemer die in het water ligt en deze naar de kant trekken.

In badkleding:

  • Te water gaan van de bassinrand of een startblok met een sprong naar keuze, onmiddellijk gevolgd door 175 meter schoolslag, waarbij minimaal 2 keer een correct keerpunt wordt gemaakt.
  • Starten in het water (handen aan stang, bassinrand of startblok), gevolgd door 50 meter samengestelde rugslag.
  • Te water gaan van de bassinrand of een startblok met een startsprong, gevolgd door 50 meter borstcrawl.
  • Starten in het water (handen aan stang, bassinrand of startblok) met wedstrijdstart, gevolgd door 50 meter rugcrawl.
  • Te water gaan van de bassinrand of een startblok met een startsprong, gevolgd door 10 meter vlinderslag.
  • Te water gaan van de bassinrand of een startblok met een sprong naar keuze, een aantal slagen schoolslag zwemmen, onmiddellijk gevolgd door het maken van een hoekduik en daarna onder water door 2 staande hoepels zwemmen die op een onderlinge afstand van 2 meter minimaal 1,5 meter onder het wateroppervlak zijn opgesteld.
  • In het water, rugligging, handen bij de heupen, 5 meter wrikken (stuwen) in de richting van de voeten; proef afronden met een gehurkte draai (360°) rechtsom, uitstrekken en aansluitend een draai (360°) linksom.
  • In het water, met tweetallen, 4 x de bal werpen.
  • Starten in het water, 10 meter zwemmen met de bal met de polocrawl
  • 30 Seconden ongelijkzijdig watertrappen, op signaal 3 keer omhoog komen.

Zwemvaardigheid 3

Gekleed zwemmen:

  • Te water gaan van de bassinrand of een startblok met een sprong voorwaarts (helemaal onder water gaan); na het boven water komen aansluitend
  • al watertrappend, van een (meegenomen of toegeworpen) plastic zak een drijfmiddel maken en hiermee 30 seconden blijven drijven, daarna onder water gaan, de plastic zak legen, weer boven komen en opnieuw met lucht vullen en 30 seconden drijven,
  • proef afronden met zelfstandig uit het water op de kant klimmen.
  • Te water gaan van de bassinrand of een startblok met een kopsprong direct gevolgd door (zonder boven water te komen)
  • onder water oriënteren en onder water zwemmen door een gat in een verticaal in het water hangend zeil dat zich op 9 meter van de (start-)kant bevindt, waarna (zonder boven water te komen) een pilon op 15 meter wordt aangetikt; vervolgens schoolslag tot 25 meter, daarna
  • 50 meter enkelvoudige rugslag, 1 keer onderbroken door twee koprollen voorover en twee koprollen achterover; daarna
  • 50 meter schoolslag, onderbroken door: een hoekduik, onder water door een poortje heen, een halve draai om de lengte-as maken naar rugligging en zo boven water komen;
  • proef afronden met zelfstandig uit het water op de kant klimmen.
  • Tweetallen. Vanaf de kant met een hurksprong te water gaan met een flexibeam of lesplankje in de hand, flexibeam of lesplankje laten vastpakken door de deelnemer die minimaal 10 meter vanaf de kant in het water ligt en deze 10 meter in rugligging naar de kant trekken.

In badkleding:

  • Te water gaan van de bassinrand of een startblok met een sprong naar keuze, onmiddellijk gevolgd door 200 meter schoolslag, waarbij minimaal 3 keer een correct keerpunt wordt gemaakt.
  • Starten in het water (handen aan stang, bassinrand of startblok), gevolgd door 75 meter samengestelde rugslag.
  • Te water gaan van de bassinrand of een startblok met een startsprong, gevolgd door 75 meter borstcrawl, waarbij minimaal 1 tuimelkeerpunt wordt gemaakt.
  • Starten in het water (handen aan stang, bassinrand of startblok) met wedstrijdstart, gevolgd door 75 meter rugcrawl, waarbij minimaal 1 keerpunt wordt gemaakt.
  • Te water gaan van de bassinrand of een startblok met een startsprong, gevolgd door 15 meter vlinderslag.
  • Te water gaan van de bassinrand of een startblok met een sprong naar keuze, een aantal slagen schoolslag zwemmen, onmiddellijk gevolgd door het maken van een hoekduik en daarna onder water een hoepel van de bodem optillen (deze bevindt zich horizontaal op de bodem, minimaal 2 meter diep), er doorheen gaan en vervolgens weer boven water komen.
  • In het water, rugligging, handen bij de heupen, 5 meter wrikken (stuwen) in de richting van het hoofd, aansluitend een salto achterover gehurkt.
  • Starten in het water, 10 meter zwemmen met de bal met de polocrawl, met z’n tweeën naast elkaar, de bal twee keer naar elkaar overspelen.
  • 30 Seconden ongelijkzijdig watertrappen, waarbij de bal minimaal 3 keer wordt overgegeven van de ene naar de andere hand, ruim boven het wateroppervlak.

De volgende kleding eisen gelden voor alle zwemvaardigheidsdiploma's

- badkleding
- shirt of blouse met lange mouwen
- broek, broekjes die naadloos aansluiten op de huid zijn niet toegestaan.
- schoenen met een echte zool
- tevens dient de leerling een vuilniszak of nieuwe plastic boodschappentas mee te nemen naar het examen